PostNL uitgifte: Beleef de natuur – bos- & heidevogels
Kijk hier voor informatie over de wijze van opname in de Importa Supplementen 2020.
SAMENVATTING
|
Uitgifte: Beleef de natuur – bos- & heidevogels
Uitgiftedatum: 14 september 2020 Verschijningsvorm: vel van 10 postzegels in 10 verschillende ontwerpen Artikelnummer: 400861 Ontwerp: Frank Janse, Gouda |
Op 14 september 2020 geeft PostNL Beleef de natuur – bos- & heidevogels uit, een vel met 10 postzegels in 10 verschillende ontwerpen. Op de postzegels staat de waardeaanduiding 1 voor post tot en met 20 gram met een bestemming binnen Nederland. Dit postzegelvel maakt deel uit van de serie Beleef de natuur, waarvan de 1e in 2018 en de 2e in 2019 verscheen.
Voor de 3e serie geeft PostNL in 2020 opnieuw 4 postzegelvellen uit met in totaal 40 postzegels. Op de postzegels komen vogelsoorten voor die het bijzonder moeilijk hebben. Verreweg de meeste staan op de Rode Lijst van broedvogels in Nederland of op de Rode Lijst van doortrekkers/overwinteraars in Nederland. Alle foto’s op de postzegels zijn afkomstig van Buiten-Beeld, de Nederlandse beeldbank voor natuurfotografie.
Beleef de natuur – bos- & heidevogels is het 4e en laatste postzegelvel uit deze 3e serie. Eerder dit jaar verschenen al postzegels over roofvogels en uilen (2 januari), boerenlandvogels (24 februari) en kustvogels (15 juni). In de losse verkoop kost een postzegelvel Beleef de natuur € 9,10. De prijs voor de volledige serie 2020 is € 36,40, inclusief bewaarmap.
Ongeveer 10 procent van ons landoppervlak is met bos bedekt. Daarmee is Nederland een van de dunst beboste landen van Europa. Ook met heide zijn we niet rijk gezegend. Begin 19e eeuw was nog 20 procent (600.000 hectare) van ons land met hei bedekt. Daar is nu nog maar 40.000 hectare van over. Bossen en heide herbergen van nature een rijk insectenleven. De insecten en hun larven zijn weer bron van voedsel voor veel verschillende vogelsoorten. In het bos profiteren vogels ook van de zaden en noten die bomen leveren. Verschillende soorten bosvogels, zoals de specht, matkop en gekraagde roodstaart, zijn holenbroeders. Ze maken hun eigen hol of vinden in oude bomen natuurlijke of verlaten nestholen. Maar er zijn ook vogels die zelf hun nest maken in lage vegetatie of juist hoog in een boom, zoals de raaf of de wielewaal die zijn nest hoog in de vork van een tak vlecht. Veel zangvogels, die ook vaak in parken, tuinen of op landgoederen voorkomen, vinden in bossen alles van hun gading. Zowel de kleine vogels als de diverse zoogdieren die in bossen leven, dienen weer als voedsel voor roofvogels en uilen. Heide trekt tal van karakteristieke insecten die als voedsel dienen voor kenmerkende vogels zoals nachtzwaluw, boompieper, roodborsttapuit en de gewone tapuit. Met de achteruitgang van de kwaliteit van heidegebieden en de sterke afname van het aantal insecten zijn veel vogelsoorten van de heide in de gevarenzone gekomen of zelfs verdwenen. Het korhoen staat bijvoorbeeld op de rand van verdwijnen. De tapuit is nauwelijks meer op heidevelden te vinden, maar nog wel in duingebieden. De klapekster komt als broedvogel niet meer voor op de heide in ons land, maar wel als wintergast.
Op de postzegels zijn (van links naar rechts) de volgende bos- en heidevogels afgebeeld: raaf, zwarte mees, keep, grote bonte specht, gekraagde roodstaart, grauwe vliegenvanger, klapekster, korhoen, draaihals en matkop. In een aparte grafische laag op het postzegelvel zijn transparante afbeeldingen van 6 bos- en heidevogels verwerkt, namelijk van korhoen, klapekster, raaf, wielewaal, gekraagde roodstaart en draaihals. De meeste vogels op de postzegels komen voor op de Rode Lijst van broedvogels of doortrekkers/overwinteraars in Nederland. Op de Rode Lijst van broedvogels staan 87 vogelsoorten, ofwel 44 procent van alle soorten die in ons land broeden. Het aantal vogelsoorten in de gevarenzone nam ten opzichte van de vorige lijst uit 2004 met 9 toe. 10 soorten zijn ernstig bedreigd, zoals de velduil en de woudaap.
Het postzegelvel Beleef de natuur – bos- & heidevogels is een ontwerp van grafisch ontwerper Frank Janse uit Gouda. Op het vel kregen de 10 geportretteerde vogels ieder hun eigen postzegel, in hun natuurlijke omgeving. In sommige gevallen loopt de afbeelding of de achtergrondkleur door op de aangrenzende postzegel en op de velrand.
De foto’s zijn gevat in een grafische laag van elkaar overlappende cirkels van verschillend formaat, die de grenzen van de perforaties doorbreken. Het cirkelpatroon keert terug als kleine druppeltjes op de velrand en de tabs. Over de cirkels heen ligt een 2e grafische laag. Deze is opgebouwd uit transparante beelden van bos- en heidevogels. De beelden zijn in monochrome tinten bijna abstract weergegeven.
Voor de typografie gebruikte Janse een eigen lettertype dat hij speciaal voor de serie Beleef de natuur ontwierp. De letter, opgebouwd uit minieme cirkeltjes, kreeg de naam Fdot. De toelichtende teksten op de velrand zijn gezet in de TT Milks Light en Demibold in kapitalen (2017, Ivan Gladkikh voor Typetype). In de teksten verwoordt de ontwerper creatief en met humor zijn associaties met de namen, eigenschappen en verschijningsvorm van de afgebeelde vogels.
Het ontwerp van Beleef de natuur – bos- & heidevogels is van de hand van grafisch ontwerper Frank Janse uit Gouda. Hij borduurde voort op het concept dat hij ontwikkelde voor de series Beleef de natuur uit 2018 en 2019. In zijn ontwerp staat het associatieve, zintuiglijke en soms mysterieuze van de natuurbeleving centraal.
Kwetsbaar of bedreigd De nieuwe serie Beleef de natuur is volledig gewijd aan vogels die in ons land voorkomen. Uitgangspunt bij de selectie voor de 4 postzegelvellen waren de vogelsoorten die kwetsbaar zijn of bedreigd. “Daarmee heeft deze uitgifte weer een nieuwe, inhoudelijke verdieping gekregen”, zegt Janse. “PostNL steunt zo ook de inspanningen van Vogelbescherming Nederland om alle wilde vogels en hun leefgebieden zo goed mogelijk te beschermen.” Fascinerend Het onderwerp van Beleef de natuur sluit nauw aan bij wat natuurliefhebber Janse belangrijk vindt. “Zo lang ik mij kan herinneren heb ik een grote belangstelling voor de natuur. Het is ronduit fascinerend wat daar allemaal gebeurt. Het is een wereld op zich, met heel veel lagen. In de grond, op de bodem, in het water. En in de lucht, zoals bij deze bos- en heidevogels. Mijn interesse heeft van alles te maken met het ongrijpbare van de natuur.”
Vogelgidsje Janse trok als kind al met een vogelgidsje van de ANWB erop uit. “Zo’n boekje met vogelfoto’s, silhouetten en een omschrijving van de roep. En dan maar proberen vogels te spotten. Dat was in Zeeland waar ik opgroeide niet zo eenvoudig. De bodem was nog zilt doordat grote stukken land in 1944-1945 onder water waren gezet. Daardoor vlogen er maar weinig vogels rond.”
Niet 10 maar 11 Zeker bos- en heidevogels waren nauwelijks te vinden in de omgeving van Janse’s jeugd. “Van de 10 vogels op de postzegels heb ik er maar 3 in mijn boekje kunnen aantekenen: de matkop, de raaf en de grote bonte specht. Op het postzegelvel komt nog een 11e vogel voor. Dat is de wielewaal, waarvan een transparante afbeelding rechtsboven op het vel staat. De wielewaal heb ik altijd heel graag met eigen ogen willen zien, maar het is mij spijtig genoeg nooit gelukt. Het mannetje is een opvallende verschijning met een prachtig knalgeel verenkleed, zwarte vleugels en een rode snavel. Het vrouwtje is minder opvallend met olijfgroene en matgele tinten. Door het langgerekte vogellijf is het heel moeilijk de wielewaal goed op een postzegel te krijgen. Daarom staat hij nu op de velrand, maar ik moest wel een deel van zijn staart afknippen. Anders was hij veel te klein geworden.”
Meest bedreigde soorten
Voornamelijk mannetjes Op de postzegels zijn voornamelijk mannetjes afgebeeld. “De uitzondering is de keep”, zegt Janse, “want het keepvrouwtje heeft een interessanter uiterlijk dan haar partner. Overigens kom je nog een vrouwtje op het vel tegen. Linksboven op de velrand staat een transparant beeld van een korhoenvrouwtje. Ik heb voor haar gekozen vanwege de fraaie grafische tekening. Zij steekt met haar kop boven de postzegels uit, net zoals je haar in de natuur boven heideplanten ziet uitsteken.”
Bos- en heidevogels hebben het moeilijk in ons land, onder meer door verzuring en door de stikstofuitstoot van de omringende landbouwgebieden. “Vooral het korhoen en de draaihals zijn daarvan het slachtoffer”, zegt Janse. “Van de draaihals was het overigens lastig om een goede foto te vinden. De draaihals wordt vooral gefotografeerd wanneer zijn schutkleur optimaal is en dan zou hij op de postzegel nauwelijks zichtbaar zijn. Het is een vrij lange, puntige vogel, zonder uitgesproken tekening. Vandaar dat hij niet naast de grauwe vliegenvanger staat afgebeeld. De gekraagde roodstaart is weer bijzonder omdat deze vogel in de Sahel overwintert en het ook daar niet gemakkelijk heeft. Vogelbescherming Nederland heeft daarom – heel bijzonder – een lespakket ontwikkeld voor scholen in zowel Nederland als Burkina Faso. De matkop op de postzegel rechtsonder is weer een van de kleinere vogels. Vanwege zijn fraaie kop heb ik er sterk op ingezoomd, als tegenwicht voor de kop van de veel grotere raaf op de postzegel linksboven.”
Paria’s van de vogelwereld De raaf maakt veel indruk, met zijn donkere kop en kromme snavel. Janse: “Raven zijn net zoals kraaien, kauwen en roeken bijzondere vogels. Ik mag ze wel. Slimme dieren, heel sociaal en tegelijkertijd zijn het de paria’s van de vogelwereld. Bij de meeste vogels zie je op de foto ook een deel van hun natuurlijke leefomgeving, bijvoorbeeld een boomstam of tak. Zo zit de klapekster op een takje met doornen. De klapekster is een klauwier en klauwieren hebben de gewoonte om hun prooien, zoals kleinere vogels of muizen, levend vast te spietsen op een takje of een doorn om ze later te kunnen opeten. Op de oorspronkelijke foto zat ook een muisje opgeprikt naast de klapekster. Die heb ik maar weggepoetst.”
Korhoen en specht Er zijn nog maar weinig korhoenders in ons land over, maar toch kon Janse uit tamelijk veel foto’s kiezen. “De belangstelling voor het korhoen komt door hun opvallende en luidruchtige baltsgedrag op open heide. Als dat gebeurt, trekt iedere vogelfotograaf erop uit om ze vast te leggen. Een andere vogel met interessant gedrag is natuurlijk de grote bonte specht, die langs de bomen kruipt en zo onder of tussen de boomschors insecten probeert te vangen. Ze hebben totaal geen schutkleur, dus ze vallen goed op. Toch hoor je ze altijd eerder dan dat je ze ziet. Het geluid van de roffel is onmiskenbaar en knetterhard. Ze hebben dan ook een speciale constructie in hun kop waardoor ze geen hoofd- of nekpijn krijgen. En natuurlijk een supersterke snavel.”
Kleuren Janse heeft vooral gebruikgemaakt van kleuren om de postzegels met elkaar te verbinden. Ook de transparante beelden van de bos- en heidevogels vervullen die rol. “Daar heb ik misschien wel de meeste tijd aan besteed. Want ik wil niet de oorspronkelijke kleuren van de foto manipuleren om de achtergronden in elkaar te laten overlopen. Uit respect voor de fotograaf en voor de natuur. Het is een mooi herfstig velletje geworden met een mossig groen op de achtergrond, wat precies bij dit jaargetijde past. In het midden van het vel trekken rode accenten de aandacht: de achtergrond bij de klapekster, de wenkbrauwen van het korhoen, de besjes bij de keep en de ‘broek’ van de grote bonte specht. De minder fel gekleurde vogels, zoals de grauwe vliegenvanger en de draaihals, passen daar goed bij. Aan de transparante beelden heb ik wel wat kleur toegevoegd. Zo verwijst het groen in de staart van de doorschijnende klapekster naar de grauwe vliegenvanger links en het rood naar de andere klapekster rechts. De vleugel van de wielewaal rechtsboven is met een beetje geel bijgekleurd.”
Over de ontwerper Frank Janse (1967) studeerde in 2001 af als grafisch ontwerper aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam. Tot 2019 werkte hij voor verschillende reclame- en ontwerpbureaus, waaronder Room for ID’s, en voor zichzelf als Frank Grafisch Ontwerp in Gouda. Begin 2019 richtte hij samen met Leene Communicatie het nieuwe bedrijf Leene Visuele Communicatie op, voor de vormgeving van communicatiemiddelen met het accent op content en information design. Frank Janse is specialist in huisstijlen, branding, infographics en communicatiecampagnes. Leene Visuele Communicatie werkt onder meer voor uiteenlopende onderwijsinstellingen en voor opdrachtgevers in profit en non-profit. Daartoe behoren klanten zoals PostNL, vastgoedspecialist Fortierra, de gemeente Rotterdam, Nuon/Vattenfall, Lagerwey Wind en de Rijksoverheid. In opdracht van PostNL ontwierp Frank Janse eerder verschillende luxe bewaarsystemen en persoonlijke postzegels, waaronder de themacollectie 2017 over vogelsoorten die in Nederland voorkomen. Ook maakte hij de ontwerpen voor de 1e 2 series Beleef de natuur in 2018 en 2019.
De postzegels zijn, zolang de voorraad strekt, verkrijgbaar bij alle verkooppunten van PostNL, bij Bruna-winkels en via www.postnl.nl/bijzondere-postzegels. De postzegels zijn ook telefonisch te bestellen bij de klantenservice van Collect Club op telefoonnummer 088 ‑ 868 99 00. De geldigheidstermijn is onbepaald. |
|
WAARDE |
Op deze postzegels staat waardeaanduiding 1, bedoeld voor post tot en met 20 gram met een bestemming binnen Nederland.
|
TECHNISCHE
GEGEVENS
COPYRIGHT
|
Postzegelformaat 30 x 40 mm
Velformaat 170 x 122 mm Papier normaal met fosforopdruk Gomming zelfklevend Druktechniek offset Drukkleuren cyaan, magenta, geel en zwart Oplage 315.000 vellen Verschijningsvorm vel van 10 postzegels in 10 verschillende ontwerpen Ontwerp Frank Janse, Gouda Drukkerij Koninklijke Joh. Enschedé B.V., Haarlem Artikelnummer 400861
© 2020 Koninklijke PostNL BV Vogelbescherming Nederland Vogelbescherming Nederland is een onafhankelijke, landelijke natuurbeschermingsorganisatie. De actieve vereniging wordt onder meer ondersteund door zo’n 140.000 leden, door bedrijven, fondsen, instellingen en door de Nationale Postcode Loterij. Vogelbescherming is opgericht in 1899 ter bescherming van alle wilde vogels en hun leefgebieden. Dit gebeurt door gerichte beschermingsprogramma’s, intensieve samenwerkingen, politieke lobby, juridische actie, duidelijke voorlichting en effectieve campagnes.
Raaf Net zoals alle kraaiachtigen ontliep ook de raaf niet aan een slecht imago. Hij zou ongeluk brengen en werd geassocieerd met ziektes zoals de pest. In ons land werd de soort zo ernstig vervolgd dat in 1928 het doek viel met een laatste broedgeval. Dankzij een herintroductieproject in de jaren 60 is weer schoorvoetend een nieuwe populatie ontstaan. Deze bestond in 2018 uit 135 tot 155 broedparen, voornamelijk op de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug. Inmiddels lijkt de raaf zich ook elders in het land te vestigen, waaronder Drenthe, Noord-Brabant en de Hollandse kust. Dat is goed nieuws, want raven horen er gewoon bij. De raaf is dus op weg weer een verspreide stand- en zwerfvogel te worden van allerlei soorten leefgebieden, waaronder bossen en extensieve landbouwgebieden. In Nederland bouwt de raaf zijn nest hoog in bomen. Het zijn magnifieke vliegers die zich in de baltsvlucht bijna helemaal omdraaien. Ze eten alles, onder meer aas, diverse zaden en vruchten, insecten en gewervelde dieren tot de grootte van een konijn. Deze zeer grote, geheel zwarte vogel heeft een groene, blauwe of paarse glans. Zonder directe vergelijking kan het moeilijk zijn het grootteverschil met de zwarte kraai te zien. Valt verder op door zijn zware, lange snavel, in vlucht een waaiervormige staart en grote kop. De raaf produceert veel verschillende geluiden, waarvan een rauw, rollend kroa-kroa het vaakst te horen is. Broedparen: 135-155 (2018). Overwinteraars/doortrekkers/zwervende vogels van elders: 800-1000 (2013-2015).
Zwarte mees De zwarte mees lijkt op de koolmees, maar is een stuk kleiner en veel bleker van kleur. Zwarte mezen hebben een klein kuifje, dat ze opzetten wanneer ze zich ergens druk om maken. In Nederland komen zwarte mezen vooral voor op de zandgronden. Het zijn bij ons naaldbosbewoners, die vooral spinnen en insecten eten in de bovenste lagen van de bomen. Elders, zoals in Groot-Brittannië, bewonen ze hier en daar ook loofbossen en parkachtige omgevingen. In de winter eten zwarte mezen vooral zaden, met name die van de spar. Ook komen ze dan plaatselijk af op zaden die de mens aanbiedt in de tuin, bijvoorbeeld op voedertafels. In dat jaargetijde kunnen dat heel goed zwarte mezen zijn van elders, tot vanuit Rusland. Onze zwarte mezen zijn weliswaar standvogel, maar elk najaar komen er ook zwarte mezen vanuit noordoostelijke streken naar ons land. Ze blijven overwinteren of trekken door. In sommige jaren is er werkelijk sprake van een invasie als er elders voedselgebrek is. De zwarte mees heeft een vrij grote zwarte kop en witte wangen en een dikker achterhoofd dan de koolmees, met een rechthoekige witte vlek die doorloopt tot midden op de kruin. De mantel is blauwgrijs en er zijn 2 witte strepen op de vleugels te zien. De zang is een op en neer gaand tsjie-tju-tsjie-tju-tsjie-tju. Roep een iets langgerekt tjieee, soms af en toe korter sie of si-si-si. Broedparen: 16.000-20.000 (2013-2015). Geschat maximum winter: 45.000-65.000 (2013-2015). Geschat maximum doortrek: 50.000-200.000 (2008-2012).
Keep Kepen zijn de noordelijke tegenhangers van onze gewone vink. Bij ons is het dan ook vooral een doortrekker en overwinteraar, al zijn er ook zomerwaarnemingen bekend. Dat kan dan bijvoorbeeld gaan om kepen die de terugtocht noordwaarts niet konden volbrengen. Heel incidenteel is er wel eens een broedgeval in ons land. Hoe anders is het in Scandinavië, waar de keep een van de talrijkste broedvogels is. Al vanaf eind september kunnen er kepen bij ons opduiken uit noordoostelijke streken. Dat kan Scandinavië zijn, maar ook vogels tot uit Rusland. Sommige trekken door, andere verblijven hier geheel de winter. Het ene jaar zijn ze talrijker dan het andere jaar. Dat heeft vooral te maken met de ‘oogst’ aan beukennootjes, hun stapelvoedsel in de winter. Ook komen ze wel in tuinen waar bewoners de vogels gastvrij onthalen met zaadjes, vooral als het wintert en er sneeuw ligt. Kepen zijn net zo groot als vinken, maar vallen op door de combinatie van witte buik, oranje borst en vleugeldekveren. Daarnaast zitten er ronde donkere vlekken op de flanken. In de winter heeft het mannetje een felgele snavel met donkere punt. In het voorjaar wordt die snavel zwart en krijgt het mannetje een heel ander uiterlijk met een prachtig fluweelzwarte kop. Bij het opvliegen is de witte stuit opvallend. Omdat kepen in Nederland niet vaak zingend te horen zijn, is de roep veel bekender. Het is een nasaal, karakteristiek, iets stijgend kè-èèhhp en in vlucht kup-kup. Broedparen: 0-5 (2013-2015). Geschat maximum winter: 50.000-100.000 (2013-2015). Geschat maximum doortrek: 50.000-200.000 (2008-2012).
Grote bonte specht Van de 3 soorten bonte spechten in ons land is de grote bonte specht de meest algemeen voorkomende soort. We treffen hem tegenwoordig zelfs aan in stedelijk gebied, in zowel stadstuinen als stadsparken en ander boomrijk groen. Grote bonte spechten blijven het gehele jaar in of om het broedgebied. Zowel het mannetje als het vrouwtje roffelt kort en snel op goed resonerende takken om een territorium te claimen en om de paarband te versterken. Vanaf de lente en tijdens de zomer leven de vogels vooral van allerlei rupsen, insecten en larven. Is het eenmaal herfst, dan bezoekt de grote bonte specht maar wat graag coniferen om de kegels vakkundig te ontdoen van hun zaden. Verder staan dan noten, bessen en fruit op het menu. Grote bonte spechten hakken in bomen een nestholte uit met een rond gat. Ze hebben een voorkeur voor zachtere houtsoorten, zoals berk of wilg. In de nestholte leggen ze de eieren gewoon op het hout. Het is een zwart-witte vogel met een rode ‘broek’. In de vlucht vallen de grote witte schoudervlekken op. Het mannetje heeft een rode vlek op het achterhoofd. Deze ontbreekt bij het vrouwtje. Jonge spechten hebben een rood petje en worden daarom soms aangezien voor een middelste bonte specht. De roep is een luid en vaak meerdere keren herhalend kek-kek-kek. Broedparen: 75.000-100.000 (2013-2015). Overwinteraars/doortrekkers: 200.000-300.000 (2013-2015).
Gekraagde roodstaart De gekraagde roodstaart is liefhebber van kleinschalig, halfopen landschap. Bosranden, houtwallen, oude boomgaarden, parken en tuinen maar ook erven, daar voelt hij zich thuis. Vooral in de westelijke kustprovincies is de soort, op de duinenrij na, de laatste decennia sterk achteruitgegaan en plaatselijk verdwenen. Hoe ouder de bosranden, houtwallen of singels, hoe hoger de ecologische waarde. Gekraagde roodstaarten vinden hier alles van hun gading zoals insecten, spinnetjes en broedplaatsen in vermolmde, knoestige boomstammen van bijvoorbeeld een wilg of es. Gekraagde roodstaarten zijn holenbroeders, die ook wel van nestkasten gebruikmaken. In de loop van april komen de eerste vogels terug uit hun West-Afrikaanse winterkwartieren. Het eerst arriveren de mannetjes, die al snel een luide keel opzetten vanuit een hoge zangpost. Dit moet vooral andere mannetjes op afstand te houden. De vrouwtjes komen iets later uit Afrika aan. Ze worden al bij het eerste ochtendlicht verleid met een energiek, helder en ietwat melancholisch liedje. De gekraagde roodstaart is tegenwoordig niet meer zo algemeen als enkele decennia geleden. Volwassen mannetjes hebben een prachtige, oranjerode borst, een zwart masker met een zilvergrijs randje op het voorhoofd. De rugmantel is leigrijs. Vrouwtjes zijn minder opvallend getekend, met een grijsbruine rug en een beige onderzijde. Beide geslachten hebben een roestrode staart. Trilt vaak met staart, maar is verder tamelijk onopvallend. Broedparen: 19.000-23.000 (2013-2015). Geschat maximum doortrek: 10.000-50.000 (2008-2012). Geen overwinteraars.
Grauwe vliegenvanger De grauwe vliegenvanger is een bewoner van rijk loofbos, weelderige erven of parken en agrarisch land waar niet beknibbeld is op houtwallen en hagen. Dit koolmeesgrote vogeltje heeft het vangen van vliegende insecten tot kunst verheven. Hij gebruikt een vaste stek als uitvalsbasis om uiterst behendig insecten uit de lucht te plukken. Dit schouwspel laat zich soms al in april zien, hoewel de meeste grauwe vliegenvangers pas in mei arriveren. Ze hebben dan een lange reis in de vleugels. De vogels komen vanuit Midden- en Zuid-Afrika. Is dat al een wonder, het is helemaal ongelooflijk dat de vogels keer-op-keer, soms jaren achtereen, op precies dezelfde nestplaats terugkeren. Dat kan een holte in een muur of boom zijn, een richeltje onder een afdakje of een halfopen nestkast. De grauwe vliegenvanger is grijsbruin van kleur en valt daardoor niet zo op. Ook het geluid is niet erg opwindend, waardoor de soort vaak over het hoofd wordt gezien. De grauwe vliegenvanger laat zich vooral ontdekken door zijn gedrag: stilzitten vanaf een uitkijkpost (tak, paaltje of prikkeldraad) en vanaf daar vliegende insecten vangend. Uiterlijk geen verschil tussen mannetje en vrouwtje. Zowel zang als roep is niet echt expliciet, beide klinken als een monotoon tsiet. Broedparen: 15.000-20.000 (2013-2015). Geschat maximum doortrek: 2.000-10.000 (2008-2012). Geen overwinteraars.
Klapekster Vroeger kenden we de klapekster als broedvogel én als wintergast. Halverwege de vorige eeuw telde ons land nog vele tientallen broedparen op heidevelden en in veengebieden. De afname was toen echter al in gang gezet en tegen het eind van de vorige eeuw viel het doek voor de klapekster als broedvogel in ons land. Ook in naburige landen is de klapekster zeldzaam geworden. Verlies aan en verslechterde kwaliteit van geschikt habitat zijn de belangrijkste oorzaken. We moeten het nu uitsluitend hebben van doortrekkers en wintergasten, vooral uit Zweden. Al vanaf de nazomer doemen de eerste klapeksters uit noordelijke landen op en rond half oktober is er een piek. Een deel van de klapeksters trekt verder zuidelijk en een schommelend aantal van enkele honderden vogels overwintert bij ons. We kunnen ze ontmoeten in heide- en veengebieden, in de duinen en enigszins ruig boerenland omzoomd door doornige hagen en struiken. Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit woelmuizen en kevers, in de winter ook zangvogels. Net zoals andere klauwieren spietsen klapeksters prooien aan stekels en aan prikkeldraad, om op deze wijze een voorraad aan te leggen. De klapekster is een typische klauwier met lange staart en haaksnavel. De bovendelen en kruin zijn lichtgrijs, onderdelen wit, zwart masker, vleugels zwart met witte vlek en staart zwart met witte rand. De roep (een scherpe triller, iets dalend) wordt weinig gehoord, de zang nog minder. Broedparen: 0 (2018). Geschat maximum winter: 300-400 (2013-2015). Geschat maximum doortrek: 100-500 (2008-2012).
Korhoen Het is nu moeilijk voorstelbaar, maar nog in het begin van de vorige eeuw was het korhoen in vrijwel elke provincie present. Je kwam deze soort vooral tegen op de talloze heidevelden en in hoogveengebieden met berkenopslag die Nederland toen nog rijk was. Gebieden ook die nog niet aangetast waren door de huidige stikstofproblematiek. In het voorjaar imponeerden de mannetjes er met hun verenpracht op de baltsplaatsen. In ons land was de aanwezigheid van aangrenzend kleinschalig cultuurlandschap altijd een pré. Korhoenders konden zich er ’s winters voeden met valzaden van bijvoorbeeld haver of boekweit. In de jaren 60 – het ging toen al bergafwaarts – telde Nederland nog 1.425 korhoenhanen. Nu hebben we niet eens meer 5 vingers nodig om het aantal hanen te tellen. In het laatste toevluchtsoord van onze wilde populatie, de Sallandse Heuvelrug, werden de laatste 2 hanen gezien in 2013. Het jaar daarop waren ze verdwenen. Niet veel anders vergaat het in de ons omringende landen. De spaarzame huidige populatie bestaat voor een groot deel uit hier uitgezette Zweedse korhoenders in een poging de soort te redden. Het voedsel van volwassen vogels is vooral plantaardig en bestaat uit granen en (onkruid)zaden, knoppen en katjes van berk en bessen zoals bos, veenbes of vossenbes. Ook eten ze dennennaalden. De kuikens eten insecten, spinnen en ander klein gedierte. Volwassen mannetjes hebben een zwart verenkleed met paarse gloed en witte onderstaartdekveren die duidelijk worden getoond tijdens de balts. Bijzonder zijn de rode, kamvormige wenkbrauwen en de liervormige staart. Vrouwtjes zijn veel minder opvallend getekend en hebben een grijsbruin verenkleed met zwarte bandering. Tijdens de balts maken korhoenders koerende en blazende geluiden. Broedparen: 0 (2018). Geschat maximum winter: 8-12 (2013-2015).
Draaihals De draaihals is een ‘vreemde eend’ onder de spechten. Niet alleen onderscheidt hij zich door sterke camouflagekleuren. Het is ook nog eens een trekvogel die in Afrika overwintert, ten zuiden van de Sahara. En tot slot hakt de draaihals niet zelf een nesthol uit, maar benut oude spechtenholen, natuurlijke holtes in vooral oude berken en soms nestkasten. In ons land bewoont de draaihals oude loofhoutsingels en halfopen loof- of lariksbossen met warme, open, zandige plekken waar ze naar mieren kunnen zoeken, vooral zwarte wegmieren. Ook zoeken ze wel naar mieren en hun poppen in bomen. Nog in de eerste helft van de vorige eeuw was de draaihals redelijk present in het oosten, zuiden en midden van ons land. De soort is echter drastisch in aantal afgenomen en bestaat nog slechts uit enkele tientallen broedparen. De oorzaak ligt vooral in verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied, waaronder een te sterke verruiging van bodemvegetaties waardoor de draaihals er niet meer uit de voeten kan. In voor- en najaar trekken vooral Scandinavische draaihalzen door via ons land. Ze kunnen dan waargenomen worden in een grote diversiteit aan terreinen, zowel in de kuststrook als in het binnenland. Draaihalzen zijn onopvallende maar onmiskenbare vogels. Hun bruine verenpak biedt een uitstekende camouflage in de oude loofbomen waarin ze broeden. De draaihals dankt zijn naam aan de flexibele hals, die in vreemde kronkels gedraaid kan worden. In de broedtijd maakt de draaihals een schel, klaaglijk gekekker als geluid. Broedparen: 80-100 (2018). Geschat maximum doortrek: 500-2000 (2008-2012).
Matkop De matkop is een mezensoort die we vooral op de hogere gronden aantreffen. Ze bewonen bos- en natuurgebieden, maar je treft ze ook aan in houtwallen of singels langs boerenland. De matkop hakt zelf een nestholte uit. Ze hebben daarvoor vermolmde boomstronken nodig of bomen met relatief zacht hout zoals berk of wilg. Deze boomsoorten tref je onder meer aan in zogenaamd broekbos. De matkop bewoont daarnaast heide met (jonge) bomen en halfopen jong loofbos. De vogels zijn redelijk honkvast aan een gebied, waar ze in beginsel zomer en winter te vinden zijn. De matkop is vaak in iets vochtiger habitat te vinden dan de sterk gelijkende glanskop, die iets minder algemeen is. Matkoppen hebben een groot territorium (gemiddeld 7,5 hectare) naar mezenmaatstaven. De bovendelen van een matkop zijn grijsbruin en de onderdelen vuilwit met beigebruine flanken. Naast het geluid is de lichte baan op de armpennen een goed kenmerk om de matkop te onderscheiden van de glanskop. Ook heeft een matkop geheel witte wangen en een vrij grote zwarte kinvlek. De zang is een helder tjii-tjii-tjii-tjii, de roep een luid dèèèh-dèèèh-dèèèh-dèèèh, voorafgegaan door een kort bijna niet hoorbaar tsi-tsi. Broedparen: 10.000-15.000 (2013-2015). Winterpopulatie: 30.000-45.000 (2013-2015).
|
|
Bron beschrijving individuele vogels: vogelbescherming.nl |